Duitsland

In zijn recente studie over Omar Khayyám wijdt Aminrazavi een hoofdstuk aan de receptie van Khayyám in het westen. De Deutsche Omar Chajjam-Gesellschaft was deel van deze geschiedenis, hoewel ze maar een paar jaar bestaan heeft. Duitse geleerden en dichters hebben echter een belangrijke rol gespeeld in de Omar Khayyám studie.

Joseph von Hammer en Friedrich Rückert waren vroege ontdekkers van Omar. Von Hammer publiceerde een reeks van 25 kwatrijnen in Duitse vertaling in “Geschichte der schönen Redekünste Persiens” (Wenen, 1818). Rückert vertaalde twee kwatrijnen in een artikel in “Persische Philologie” (1874). De belangstelling voor Khayyám groeide vooral na de publicaties van Von Schack (1878) en Bodenstedt (1881). Vooral Bodenstedts ‘Die Lieder und Sprüche des Omar Chajjâm’ was erg populair en werd binnen een paar jaar enkele keren herdrukt. In een artikel in “Die Nation” (1898) vroeg criticus Leon Kellner zich af waarom in Duitsland minder aandacht trok dan in de Verenide Staten. In de daarop volgende jaren verschenen echter nieuwe vertalingen en publicaties, waaronder die van Maximillian Schenck en Friedrich Rosen.

Pas in 1934 werd een poging ondernomen om deze activiteiten en studies te bevorderen, toen in Tübingen de Deutsche Chajjám-Gesellschaft werd opgericht, onder leiding van Christian Rempis. Een van de eerste, en waarschijnlijk belangrijkste wapenfeiten, was de publicatie van Rempis vertaling “Die Vierzeiler Omars in der Auswahl und Anordnung Edward FitzGeralds” (1935). Daarnaast verscheen er nog een uitgave getiteld “Hafische Vierzeilen”, eveneens in vertaling van Rempis.
In het toenemend nationaalsocialisme van deze jaren werden Khayyams verzen echter gezien als ondermijning van het autoritaire regime en onder druk van de veranderende politieke omstandigheden werd de Gesellschaft in 1937 opgeheven. Volgens Rempis speelde mee dat veel liefhebbers van Omar joden waren, en vanwege de jodenvervolgingen zagen veel intellectuelen ervan af om nog langer deel uit te maken van de Gesellschaft.